The following article is translated into Dutch from the English original, written by Kevin Carson.
Ongeveer een eeuw geleden betoogde G.D.H. Cole dat de sociaaldemocraten een belangrijke strategische keuze maakten door de verdeling van eigendom en de organisatie van productie onder het kapitalisme niet langer te bestrijden. In plaats daarvan zouden zij in het vervolg hun tijd gaan besteden aan het nivelleren van de verschillende manieren waarop de winsten van dit systeem werden verdeeld.
Doorslaggevende factor bij het maken van deze keuze was het feit dat de bestrijding van het verdeeld eigendom politiek onhaalbaar zou zijn. Bijkomende factor die Cole beredeneerde, kwam erop neer dat het oorspronkelijk socialistisch project – met als uitgangspunt de aanval op de institutionele structuren van het kapitalisme en het centraal stellen van de arbeiders binnen het productieproces – de kracht van leidinggevende en professionele klassen binnen de sociaaldemocratische en progressieve bewegingen zou ondermijnen.
Verschillende denkers – van Hilaire Belloc tot William English Walling – stelden dat dergelijke overwegingen zouden resulteren in een strategische overeenkomst waarbij voor de kapitalisten minimale inkomsten en kleine markten zeker werden gesteld, dat de professioneel-leidinggevende klasse haar positie binnen de organisaties die de samenleving beheersten kon behouden, en de werkende klasse van een baan en een verzorgingssysteem werden verzekerd. De leidinggevende klasse werd onderdeel van het staatskapitalisme met als functie: Managers van de Armen.
Het sociaaldemocratisch model houdt de basisstructuren van het kapitalisme in stand – terwijl het iedereen toegang biedt tot een minimaal aandeel in de opbrengst.
Wanneer sociaaldemocraten of progressieven zeggen dat het een of ander – zorg, onderwijs, etc. – een ‘mensenrecht’ is, dan bedoelen zij eigenlijk dat de dienst georganiseerd moet blijven onder het oude institutionele model: hoge overhead, autoritair, hiërarchisch, bureaucratisch, inefficiënt en onder leiding van een technocratisch genootschap. Maar alle burgers, zelfs de allerarmsten onder hen, zullen toegang hebben tot de dienst of het product.
Bijgevolg zijn wij opgezadeld met een openbaar onderwijssysteem dat door Ivan Illich en John Taylor Gatto wordt beschreven als een proces waardoor menselijk kapitaal wordt geraffineerd tot menselijke middelen voor commerciële werknemers – maar de student kan er zoveel van ontvangen als deze wil, zelfs gratis, en aan universeel beschikbare universiteiten en hogescholen. We zijn opgezadeld met een zorgsysteem waarin artsen een zeer bovenmodaal inkomen wordt gegarandeerd d.m.v. patenten – maar je krijgt wel (bijna) gratis zorg.
Het probleem is dat dit hoge-overhead model – ook al is het ‘gratis’ in de zin dat je niet betaalt voor directe dienstverlening – indirect zwaar weegt op werknemers vanwege de noodzakelijke heffing van een hoge algemene belasting. Ook al is de werkweek veel korter en zijn de vakanties langer voor West-Europeanen dan voor Amerikanen, deze is nog altijd veel langer dan die zou kunnen zijn wanneer onnodige kosten weggesneden zouden worden door het elimineren van het door de overheid gesteunde monopolie waarop het huidige kapitalisme rust.
Ziehier de donkere kant van het recht op ‘gratis’ diensten: op de een of andere manier zijn deze tegelijkertijd vaak verplicht. Technologische vooruitgang heeft geleid tot het drastisch verlagen van het vereiste kapitaal, opleidingsniveau en de noodzakelijke manuren om een product te maken, maar nog altijd garandeert de overheid desondanks volledige teruggave op het geïnvesteerde kapitaal, alsmede een stabiel inkomen voor de professioneel geschoolde klasse en een complete werkweek voor de arbeider. Zodoende wordt schaarste op kunstmatige wijze gehandhaafd. Technologie met als doel schaarste te bestrijden, wordt gezien als een bedreiging en vervolgens geneutraliseerd door deze illegaal te verklaren of producenten een monopolie op deze technologieën te garanderen
Hoe meer diensten zoals onderwijs gratis worden, des temeer deze worden verplicht. Gratis, universeel beschikbaar hoger onderwijs leidt tot een inflatie in vergunningen, papieren en cursussen die verplicht worden gesteld om zelfs maar een basis beroep te kunnen en mogen uitoefenen. Het versterkt de institutionele band tussen universiteitsbewindvoerders en commerciële human resource afdelingen, en versterkt eveneens het toezicht van licentie-kartels op de uitoefening van een beroep. Derhalve staat de overheid onder een constante druk om commerciële, coöperatieve en andere – lees: alternatieve – zelf-georganiseerde verbanden door zowel particulieren als door bedrijven op het gebied van onderwijs, zorg en voeding met kracht te onderdrukken. Uiteraard worden dergelijke regelingen steevast verkocht alsof zij de consument zouden beschermen – maar zeker niet omdat zij in werkelijkheid de farmaceutische bedrijven en licentie-kartels beschermen tegen lagere inkomsten.
Als waarachtig vrije markt libertarier, wil ik dat de werknemer de volledige vrucht van zijn arbeid ontvangt, zonder geld te hoeven afdragen aan grootgrondbezitters, woekeraars of eigenaren van kunstmatig eigendom zoals patenten, copyrights en licenties. Ik wil dat eerlijke concurrentie de prijs van producten naar beneden drijft, opdat de marktwaarde hetzelfde wordt als de kosten van productie, zonder kunstmatige schaarste welke wordt gecreëerd door de overheid, en zonder daarmee technologische vooruitgang te degraderen tot bron van rent-seeking waardoor deze creativiteit wordt afgeremd danwel buiten bereik gehouden. Ik wil dat de gemiddelde werkweek een reële afspiegeling wordt van de hoeveelheid tijd die nodig is om een levensvergoeding te produceren, zonder dat we gesubsidieerde rent-seekers de kaas van ons brood laten eten.
Dit alles betekent heel concreet: als vrije markt libertarier, ben ik – in tegenstelling tot sociaaldemocraten en progressieven – een waarachtig socialist.
Originele artikel geplaatst op 28 December 2012 door Kevin Carson
Vertaald vanuit het Engels door: Christiaan Elderhorst